4.6 Randvoorwaarden voor de preventie van onnodige verstrekkingen.

In welke mate zijn de randvoorwaarden voor de preventie van onnodige/ongewenste/overbodige verstrekkingen geïmplementeerd?

Er zijn \(76\) ziekenhuizen die hun beleid hebben aangepast met het oog op een daling van het aantal CT-onderzoeken SW. Dit gebeurde onder andere door een wijziging van de openingsuren van het MRI-toestel (\(66\) ziekenhuizen), van de tijd tussen opeenvolgende MRI tijdsvensters (\(40\) ziekenhuizen), van het nakijken van recent vorige CT- of MRI-onderzoek van dezelfde anatomische regio (\(37\) ziekenhuizen), van substitutierichtlijnen (\(58\) ziekenhuizen) of van doorverwijzing naar een ziekenhuis met een beschikbaar MRI-toestel (\(10\) ziekenhuizen). In verschillende ziekenhuizen werd het beleid betreffende niet-geaccrediteerde interne bijscholingen i.v.m. het voorschrijven van CT schedel-wervelzuil of MRI schedel-wervelzuil voor extern voorschrijvende artsen (in \(21\) ziekenhuizen) of intern voorschrijvende artsen (\(27\) ziekenhuizen) gewijzigd.

4.6.1 Informatisering van het zorgpad

Kwaliteitsvolle gegevensverzameling en -uitwisseling kan herhalingen van onderzoeken voorkomen. Informatisering van de verschillende processen speelt hierin een belangrijke rol. Er zijn verschillen zichtbaar op gebied van digitalisering van de processen in de ziekenhuizen.

Uit de resultaten van de vragenlijst blijkt dat een ambulante patiënt buiten het ziekenhuis maar in enkele ziekenhuizen elektronisch een afspraak kan maken voor een onderzoek CT/MRI SW (\(16\) ziekenhuizen). Ambulante patiënten ontvangen meestal een herinnering aan de datum en het uur van het onderzoek (\(84\) ziekenhuizen) en worden bij aankomst op de dienst medische beeldvorming elektronisch geïdentificeerd (\(95\) ziekenhuizen, 7 met eID component). De gehospitaliseerde patiënten daarentegen worden minder vaak elektronisch geïdentificeerd (\(68\) ziekenhuizen, \(59\) met polsband of eID component). Volgens de criteria van niveau A in B-Quaadril dient een systematische controle van de identiteit van de patiënt te gebeuren. Dit gebeurt nog niet in alle ziekenhuizen elektronisch.

Het model van het aanvraagformulier14 voor een onderzoek medische beeldvorming (art. 5, 17 en 17bis NGV), bijlage 82 bij de Verordening15, vinden we terug op de website van het RIZIV16. Dit model is gebruikelijk bij artsen, onder andere in de eerstelijnszorg. Het wordt meegegeven aan de patiënt en ingescand door het ziekenhuis. Ook in het ziekenhuis worden aanvraagformulieren opgesteld door aanvragende diensten, zowel voor ambulante als voor gehospitaliseerde patiënten. Voor ambulante patiënten zit in \(66\) ziekenhuizen een kopie van het aanvraagformulier in het EPD, voor gehospitaliseerde patiënten in \(61\) ziekenhuizen. Voor \(12\) ziekenhuizen is het niet van toepassing omdat alle aanvragen voor gehospitaliseerde patiënten reeds elektronisch zijn.

Het aanvraagformulier voor een onderzoek medische beeldvorming kan elektronisch opgesteld worden (in \(42\) ziekenhuizen voor de ambulante patiënt, in \(55\) ziekenhuizen voor de gehospitaliseerde patiënt). In enkele ziekenhuizen worden vanuit een hub ingevulde vorige relevante onderzoeken automatisch geïntegreerd bij het openen van het elektronisch aanvraagformulier (in \(7\) ziekenhuizen voor ambulante patiënten, in \(8\) ziekenhuizen voor gehospitaliseerde patiënten).

Bij het openen van het elektronische aanvraagformulier kan informatie uit het EPD automatisch ingevoerd worden, zie de figuren 4.27 en 4.28.

Welke soorten metadata van een hub worden automatisch geïntegreerd  voor ambulante patiënten?

Figuur 4.27: Welke soorten metadata van een hub worden automatisch geïntegreerd voor ambulante patiënten?

Welke soorten metadata van een hub worden automatisch geintegreerd voor gehospitaliseerde patiënten?

Figuur 4.28: Welke soorten metadata van een hub worden automatisch geintegreerd voor gehospitaliseerde patiënten?

In \(63\) ziekenhuizen staan de protocollen van vorige relevante externe onderzoeken, die beschikbaar zijn op een hub, in het EPD. In \(19\) van de overige \(37\) ziekenhuizen kunnen de protocollen wel rechtstreeks (in het EPD) opgeladen worden vanuit een hub. De ziekenhuizen gebruiken de volgende metadata om de beelden van het onderzoek in het EPD te zetten: type onderzoek (\(86\) ZH), anatomische regio (\(81\) ZH), datum van het onderzoek (\(86\) ZH), identificatie van patiënt (\(91\) ZH), identificatie van voorschrijver (\(65\) ZH), identificatie van arts-specialist in de röntgendiagnose (\(62\) ZH), medische specialisatie (\(55\) ZH), ander kenmerk (\(22\) ZH), geen (\(7\) ZH). In \(98\) ziekenhuizen heeft de ziekenhuisarts vanuit het EPD toegang tot de beelden. In \(80\) van de \(98\) ziekenhuizen moet de arts zicht hiervoor niet opnieuw identificeren. In \(46\) ziekenhuizen staan de protocollen van vorige relevante externe beelden, die beschikbaar zijn op een hub, in het EPD. In \(21\) van de overige \(54\) ziekenhuizen kunnen de protocollen wel rechtstreeks (in het EPD) opgeladen worden vanuit een hub.

In \(75\) ziekenhuizen vraagt men aan de patiënt een ‘informed consent’ voor het ter beschikking stellen van de resultaten op een hub. Het kan op de volgende wijze: elektronisch (\(33\) ZH), op papier (\(33\) ZH), mondeling (\(30\) ZH), op een andere manier (\(5\) ZH).

Welke metadata wordt gebruikt in het EPD (voor het protocol)?

Figuur 4.29: Welke metadata wordt gebruikt in het EPD (voor het protocol)?

Welke metadata wordt gebruikt in het EPD (voor de beelden)?

Figuur 4.30: Welke metadata wordt gebruikt in het EPD (voor de beelden)?

De dienst medische beeldvorming is aangesloten bij de hub (in \(98\) van de \(99\) ziekenhuizen die aangesloten zijn bij een hub). In \(93\) ziekenhuizen zijn alle artsen van de dienst medische beeldvorming bij een hub ingeschreven. Het protocol van de onderzoeken wordt in \(58\) ziekenhuizen hiervan op een hub gepubliceerd en in \(53\) ziekenhuizen publiceert men de beelden op een hub (\(45\) als DICOM, \(6\) als JPEG).De \(59\) ziekenhuizen die een interne procedure gebruiken voor het publiceren van protocollen en beelden op een hub, geven de volgende kenmerken mee als metadata: datum van het onderzoek (\(59\) ZH), plaats van uitvoering (\(58\) ZH), type onderzoek (\(58\) ZH), anatomische regio (\(56\) ZH), identificatie van voorschrijver (\(54\) ZH), identificatie van arts-specialist in de röntgendiagnose (\(49\) ZH), een ander kenmerk (\(18\) ZH).

De verslaglegging dient volgens B-Quaadril in optimale omstandigheden van beeldpresentatie te gebeuren (zowel in de dienst als bij teleradiologie). Op deze manier kunnen beschikbare beelden en verslagen van eventuele vorige onderzoeken bij de verslaglegging geraadpleegd worden. Deze informatie is nog niet in alle ziekenhuizen vlot bereikbaar via het EPD, zie figuur 4.31.

Welke metadata wordt meegegeven op een hub?

Figuur 4.31: Welke metadata wordt meegegeven op een hub?

Het verslag dient een correcte identificatie van de patiënt, de datum van het onderzoek, de verwijzer en de rapporterend arts te bevatten. Niet alle gegevens die beschikbaar zouden moeten zijn worden in de verslagen op een hub gepubliceerd.17

4.6.2 Interne procedures radiologie

Bij \(59\) ziekenhuizen gebruikt de dienst medische beeldvorming een interne procedure voor het publiceren van protocollen en beelden op een hub. \(27\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende de voorschrijfaanbevelingen die de aanvragende diensten (neurochirurgie, neurologie, orthopedie, spoed, …) toepassen. \(59\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende accidentele blootstelling van een ongeboren kind als gevolg van een medische blootstelling van de moeder in het kader van de radiodiagnose (via röntgenstraling). In \(48\) ziekenhuizen wordt een interne procedure gebruikt om de inhoud van het aanvraagformulier, indien nodig, recht te zetten alvorens het onderzoek plaatsvindt. \(84\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende de klinische voorbereiding van de patiënt (bv. toedienen van contraststof). Nadat de patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger geïnformeerd is, kan deze beslissen om de uitvoering van het CT-onderzoek te weigeren (\(100\) ziekenhuizen). \(39\) gebruiken in dat geval een interne procedure.

Indien er bij de anamnese onduidelijkheid is over de zwangerschapsstatus van de patiënt, gaat het CT-onderzoek in \(80\)% door bij een dringende klinische indicatie. In \(20\) ziekenhuizen vindt het onderzoek in dat geval niet plaats. \(58\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure over aanpassingen in geval de patiënte zwanger is. Daarnaast gebruikt \(90\) een interne procedure in geval van onvoorziene klinische situaties tijdens een onderzoek zware medische beeldvorming (zoals anafylactische shock, paniekaanval in geval van claustrofobie…). Bij \(29\) bevat deze interne procedure specifieke aanbevelingen voor kinderen. \(82\) voeren, indien nodig, onderzoeken uit onder narcose.

Slechts \(50\) ziekenhuizen gebruikt een interne procedure betreffende de ‘substitutie’. Ook in verband met het toelichten van een vervanging (substitutie) in het protocol van het onderzoek gebruiken maar \(46\) ziekenhuizen een interne procedure. In \(83\) ziekenhuizen zijn er wel specifieke onderzoeken gedefinieerd die slechts gepland kunnen worden na toestemming van een arts-specialist in de röntgendiagnose. Substitutie: een of meerdere onderzoeken die door de voorschrijver worden voorgesteld worden vervangen door een ander onderzoek van artikel 17 of artikel 17bis

\(27\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende de voorschrijfaanbevelingen die de aanvragende diensten (neurochirurgie, neurologie, orthopedie, spoed, …) toepassen.

De helft van de ziekenhuizen gebruikt een interne procedure voor het uitvoeren van niet geplande MRI-onderzoeken.18

In \(51\) ziekenhuizen gebruikt men een interne procedure bij het annuleren van een MRI-afspraak (bv. het slot wordt opgevuld door een andere patiënt). \(58\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure bij het annuleren van een CT-afspraak.

Voor het aanrekenen van de verstrekking wordt een verstrekkingsnummer geregistreerd. \(92\) ziekenhuizen beschikken over een software die de nomenclatuurcode genereert op basis van het uitgevoerde onderzoek. De helft daarvan (\(46\) ziekenhuizen) gebruikt een interne procedure die toelaat de overeenstemming tussen het verstrekkingsnummer en het uitgevoerde onderzoek na te kijken.

We hebben de ziekenhuizen bevraagd in verband met interne procedures inzake bescherming tegen ioniserende straling. \(76\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende adequate stralingbeschermingmaatregelen (o.a. loodschort, positie etc.) bij personen die hulp en steun verlenen aan een patiënt. \(67\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende patiëntendosimetrie (bv. per type onderzoek/anatomische regio), gebaseerd op een vergelijking met relevante referentiewaarden (“Diagnostic Reference Levels”, DRL’s).

\(59\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende accidentele blootstelling van een ongeboren kind als gevolg van een medische blootstelling van de moeder in het kader van de radiodiagnose (via röntgenstraling). \(54\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure over aanpassingen in geval de begeleidster van de patiënt zwanger is. \(68\) ziekenhuizen gebruiken een interne procedure betreffende accidentele of onbedoelde blootstellingen van de patiënt. Een accidentele blootstelling van een embryo of foetus moet gemeld worden aan het FANC wanneer de dosis voor het ongeboren kind hoger is dan de publiekslimiet van 1 mSv/jaar. Begeleider: “Een persoon die uit vrije wil maar niet beroepshalve de patiënt hulp en steun verleent tijdens het onderzoek” (bijv. Ouders)

Het doel van B-Quaadril is diensten radiologie of diensten waar radiologische toepassingen gebruikt worden helpen bij het evalueren en optimaliseren van hun processen. Dit gebeurt aan de hand van zelfevaluaties en klinische audits. De interne audit voorzien in B-Quaadril was op het moment van de bevraging in \(25\) ziekenhuizen uitgevoerd, \(77\) ziekenhuizen plande een (vervolg)audit.

Over welke kwaliteitscriteria, beschreven in het B-Quaadril, heeft u een interne klinische audit in de medische beeldvorming uitgevoerd?

Figuur 4.32: Over welke kwaliteitscriteria, beschreven in het B-Quaadril, heeft u een interne klinische audit in de medische beeldvorming uitgevoerd?

Het inhoudelijk gestandaardiseerd aanvraagformulier dient gecontroleerd te worden op volledigheid en correctheid. Als het onvolledig of incorrect is dient de verwijzer gecontacteerd te worden. In \(98\) ziekenhuizen wordt de vorm en in \(96\) ziekenhuizen wordt de inhoud van het aanvraagformulier nagekeken door een medewerker van de dienst voor het onderzoek plaatsvindt. In \(39\) ziekenhuizen kijkt de arts-specialist in de röntgendiagnose steeds het aanvraagformulier na voor het onderzoek. In \(48\) ziekenhuizen bestaat een interne procedure om, indien nodig, de inhoud van het aanvraagformulier recht te zetten.

De patiënt dient voor het onderzoek geïnformeerd te worden.19 De wijze van informatieoverdracht wordt bepaald in functie van het type onderzoek. In de Belgische ziekenhuizen wordt deze informatie niet vaak schriftelijk meegedeeld aan de patiënt door de verschillende diensten. In het gesprek met de arts-specialist in de röntgendiagnose worden niet alle topics steeds besproken voor het onderzoek. Het is echter niet altijd het geval dat een patiënt voor (of na) het onderzoek in gesprek komt met de arts-specialist in de röntgendiagnose omdat een deel van de onderzoeken door beeldvormers wordt uitgevoerd.

Welke items bespreekt de arts-specialist in de röntgendiagnose met de patiënt vooraleer het onderzoek plaatsvindt?

Figuur 4.33: Welke items bespreekt de arts-specialist in de röntgendiagnose met de patiënt vooraleer het onderzoek plaatsvindt?

De meeste ziekenhuizen verstrekken informatie over de onderzoeken via hun website. De patiënt dient ook de gelegenheid te krijgen om voor het onderzoek vragen te stellen en/of het onderzoek te weigeren. De dienst dient hiertoe contactgegevens (telefoon, mail, …) te voorzien waarop patiënten informatie kunnen vragen (voor CT-onderzoeken gebeurt dit in \(73\) ziekenhuizen via de internetsite van het ziekenhuizen, voor MRI-onderzoeken in \(65\) ziekenhuizen).

Voor een onderzoek uitgevoerd wordt moeten ook enkele condities in verband met de veiligheid systematisch opgespoord worden.20 Bij een CT-onderzoek laat men in \(46\) ziekenhuizen de patiënt een medische vragenlijst invullen, bij een MRI onderzoek in \(81\) ziekenhuizen.

In B-Quaadril wordt eveneens voorzien dat de zorgverstrekkers en de patiënt op de hoogte gebracht worden van de noodzakelijke onderzoeks-/behandelingsgerelateerde nazorg.21

Op een dienst medische beeldvorming dienen uitgeschreven werkinstructies en procedures (SOP’s) over de uitgevoerde onderzoeken beschikbaar te zijn voor alle medewerkers. De antwoorden rond interne procedures zijn de vinden in tabel 4.3.

Tabel 4.3: Aantal ziekenhuizen met een interne procedure voor de genoemde zaken.
Interne procedure # Ziekenhuizen
Weigering van het CT-onderzoek door een patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger 39
Voorbereiding van de patiënt 83
Onvoorziene situaties tijdens een onderzoek 89
Annuleren van een CT-onderzoek 42
Annuleren van een MRI-onderzoek 51
Uitvoeren van een niet-gepland MRI-onderzoek 45
Publiceren van protocollen en beelden op een hub 59

In \(75\) ziekenhuizen wordt er aan de patiënt een informed consent gevraagd voor het ter beschikking stellen van de beelden op een hub.

Samenvoeging van de vragen over de interne procedures.

Figuur 4.34: Samenvoeging van de vragen over de interne procedures.

Voor specifieke populaties (bv. pediatrische of zwangere patiënten) dienen er uitgeschreven richtlijnen en procedures beschikbaar te zijn voor de uitvoering van aangepaste radiologische onderzoeken en is er controle op de toepassing ervan. In \(98\) ziekenhuizen vraagt men na of de patiënte van vruchtbare leeftijd zwanger is. In geval van zwangerschap beschikken \(58\) ziekenhuizen over een interne procedure over aanpassingen bij zwangere patiënten. Het personeel moet deze procedures kennen en toepassen.22

In geval van bevestigde zwangerschap worden in geval van abdominale of pelviene blootstelling schattingen van de foetale dosis uitgevoerd en gedocumenteerd door de fysicus. In \(87\) ziekenhuizen worden schattingen gemaakt door een erkende deskundige in de medische stralingsfysica, in \(61\) ziekenhuizen wordt de geschatte foetale stralingsdosis gedocumenteerd in het EPD. In \(59\) ziekenhuizen bestaat een procedure betreffende accidentele blootstelling van een ongeboren kind tgv radiodiagnose bij de moeder.*

In \(76\) ziekenhuizen bestaat een procedure om aangepaste beschermingsmaatregelen te verschaffen aan personen die niet beroepshalve hulp en steun verlenen aan patiënten (ouders,…). In \(54\) ziekenhuizen is er een procedure over aanpassingen in geval de begeleidster van de patiënt zwanger is.

Het personeel dient de procedures bij pediatrische patiënten te kennen en toe te passen. In \(97\) ziekenhuizen is voor een CT schedel bij een kind een voorgeprogrammeerde configuratie van de parameters op het toestel beschikbaar. Slechts \(29\) ziekenhuizen vermelden de nodige aanpassingen aan de interne procedure voor onvoorziene situaties tijdens een onderzoek voor pediatrische patiënten.

Ook voor de toestellen zijn richtlijnen opgenomen in B-Quaadril. Zo dienen volgende documenten schriftelijk of elektronisch raadpleegbaar te zijn op de dienst: de gebruikershandleidingen en instructiedocumenten van de gebruikte toestellen, de afsprakenschema’s en resultaten van kwaliteitscontroles van de toestellen en eventuele interventies van fabrikanten (logboek met upgrades, herstellingen,…), en ook de inventaris van alle op de dienst beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen (loodschorten, draagbare afscherming, …)

Voor alle voornoemde documenten geldt dat er een dienstbreed versiebeleid moet zijn dat beantwoordt aan volgende eigenschappen: ze zijn voorzien van een aanmaak- of herzieningsdatum; er is een verantwoordelijke voor het updaten ervan en de aanpassingen worden aan alle actoren gecommuniceerd voor implementatie.

De individuele kwalificaties van alle personeelsleden dienen bijgehouden te worden in een actueel register.

Alle onderzoeken dienen uitgevoerd te worden in toepassing en naleving van de richtlijnen en procedures van de dienst ziekenhuishygiëne of soortgelijke voor preventie van infecties en voor steriele procedures.

De radiologische richtlijnen (o.a. beschikbaar op de website van de FOD VVVL) dienen vlot beschikbaar (schriftelijk of elektronisch) te zijn in de dienst.

Welke aanbevelingen worden gebruikt bij het aanvragen van een onderzoek zware medische beeldvorming?

Figuur 4.35: Welke aanbevelingen worden gebruikt bij het aanvragen van een onderzoek zware medische beeldvorming?

Bevindingen met mogelijke onmiddellijke therapeutische consequentie worden onverwijld met de verwijzer (of een collega van de verwijzer) overlegd. Naam van de verwijzer (of van de collega van de verwijzer), datum en uur van het overleg worden genotifieerd.

\(68\) ziekenhuizen beschikken over een procedure over accidentele of onbedoelde blootstelling van de patiënt aan röntgenstralen. Elk ziekenhuizen moet een specifiek beleid, richtlijn of procedure hebben rond de melding van veiligheidsincidenten, met (centrale) melding, registratie, analyse, acties en feedback. Op basis van de gemelde incidenten worden er (correctieve) acties ondernomen voor kwaliteitsverbetering.

Alle onderzoeken zijn geoptimaliseerd in klinisch relevante beeldkwaliteit, met input van alle actoren (o.a. de arts, de technoloog medische beeldvorming, de verpleegkundige en gelijkgestelde, en de deskundige in de medische stralingsfysica).

Alle röntgenonderzoeken zijn bovendien geoptimaliseerd in dosis volgens het ALARA-principe.

Bij elk uitgevoerd onderzoek worden volgende gegevens (elektronisch) geregistreerd:

  1. patiëntgegevens
  2. uitvoerder (arts, verpleegkundige, TMB of gelijkgestelde)
  3. identificatiegegevens van het gebruikte toestel
  4. contrastmiddel en eventueel toegediende medicatie (aard, injectieplaats, debiet, hoeveelheid) indien afwijkend van de standaardprocedure
  5. eventuele beperkingen, nevenwerkingen, sedatie, …
  6. de dosis of de noodzakelijke parameters om de dosis van de patiënt retrospectief te schatten.
  7. de individuele dosis voor pediatrische onderzoeken en onderzoeken bij vrouwen van vruchtbare leeftijd in de bekkenregio.

In \(67\) ziekenhuizen is er een interne procedure over patiëntendosimetrie gebaseerd op relevante referentiewaarden. In \(71\) ziekenhuizen gebeurt een registratie van de stralingsdosis indien deze systematisch de diagnostische niveaus overschrijden.

4.6.3 Beschikbaarheid voorgaande onderzoeken

In \(63\) ziekenhuizen staan de protocollen van vorige relevante externe onderzoeken, die beschikbaar zijn op een hub, in het EPD, in \(45\) ziekenhuizen staan de beelden in het EPD.

In \(7\) ziekenhuizen worden vorige relevante onderzoeken opgeslagen in een hub automatisch geïntegreerd wanneer het elektronisch aanvraagformulier van een ambulante patiënt geopend is. In \(8\) ziekenhuizen worden vorige relevante onderzoeken opgeslagen in een hub automatisch geïntegreerd wanneer het elektronisch aanvraagformulier van een gehospitaliseerde patiënt geopend is.

Welke metadata van ‘Vorige relevante onderzoek(en)’ zijn zichtbaar in het elektronisch aanvraagformulier voor een ambulante patiënt?

Figuur 4.36: Welke metadata van ‘Vorige relevante onderzoek(en)’ zijn zichtbaar in het elektronisch aanvraagformulier voor een ambulante patiënt?

Aanvragen, beelden en verslagen moeten op de dienst of in het ziekenhuis minimaal gearchiveerd worden gedurende de wettelijk voorziene bewaringsduur. Deze documenten zijn beveiligd tegen toegang door onbevoegden en gemakkelijk en snel opvraagbaar via een indexeringssysteem.

4.6.4 Opleidingsprofiel van het personeel

Continue opleiding van alle betrokkenen bij de medische beeldvorming is belangrijk gezien de doorlopende evolutie van de technieken en om een reductie van de blootstelling van patiënten aan ioniserende stralen te faciliteren. Het B-Quaadril zegt over opleidingen het volgende:

Alle betrokken actoren (artsen, technologen medische beeldvorming, verpleegkundigen, gelijkgestelden, deskundigen in de medische stralingsfysica, …) beschikken over de juiste diploma’s, erkenningen, vergunningen, visums, etc. voor de uitoefening van hun respectievelijke beroepen. Alle personeelsleden garanderen een veilige en kwaliteitsvolle uitvoering van de beeldvormingsonderzoeken/-behandelingen met respect voor de privacy van de patiënt. Alle personeelsleden volgen continue vorming. De inhoud, tijdsduur en periodiciteit van de continue vorming, voor de respectievelijke erkende beroepen, wordt bepaald door de vigerende wet- en regelgeving. De inhoud van de gevolgde opleidingsactiviteit of -programma draagt bij tot de professionalisering van de competenties en taken van het personeelslid en bevorderen een kwaliteitsvolle beroepsuitoefening. Introductie van nieuwe technieken/technologieën wordt ondersteund door adequate informatie en training voor de toekomstige gebruikers ervan.23

In de bevraging zijn enkele vragen gesteld die specifieke relevantie hebben voor de opleidingen rond medische beeldvorming.

In de figuren 4.37 en 4.38 staan aangegeven of er een opleiding voorzien wordt voor een bepaald type personeel en per toestel, respectievelijk bij de installatie en het updaten van een toestel.

Wordt er een opleiding gegeven aan de gebruikers bij de installatie van een nieuw toestel (CT/MRI)?.

Figuur 4.37: Wordt er een opleiding gegeven aan de gebruikers bij de installatie van een nieuw toestel (CT/MRI)?.

Wordt er een opleiding gegeven aan de gebruikers bij een update van een nieuw toestel (CT/MRI)?.

Figuur 4.38: Wordt er een opleiding gegeven aan de gebruikers bij een update van een nieuw toestel (CT/MRI)?.

Figuur 4.39 geeft de Fulltime-equivalent (FTE) weer voor de ziekenhuizen in België met het in het rood de FTE’s voor het Voorbeeld Ziekenhuis.

Fulltime-equivalent (FTE) voor de verschillende personeelstypen. Het rode kruis geeft de waarden weer voor het Voorbeeld Ziekenhuis

Figuur 4.39: Fulltime-equivalent (FTE) voor de verschillende personeelstypen. Het rode kruis geeft de waarden weer voor het Voorbeeld Ziekenhuis

4.6.5 Wachttijden

Tabel 4.4 toont de wachttijden voor ambulante en gehospitaliseerde o.b.v. anatomische regio en toestel voor geplande zorg. Hierbij valt op dat er voor ambulante MRI verstrekkingen in veel ziekenhuizen een wachttijd is die groter is dan \(7\) dagen.24

Voor de geplande onderzoeken is door de manier van bevragen een onvoldoende onderscheid mogelijk tussen de ziekenhuis in de categorie ‘meer dan 7 dagen’.

Tabel 4.4: Wachttijden in dagen voor ambulante en gehospitaliseerde patiënten voor geplande zorg o.b.v. anatomische regio en toestel.
value < 1 1-3 4-7 > 7 NA
device area type
CT schedel ambu 12 51 18 19 0
hosp 43 49 4 4 0
wervelzuil ambu 11 56 15 18 0
hosp 41 50 8 1 0
MRI schedel ambu 1 5 9 72 13
hosp 3 44 22 18 13
wervelzuil ambu 1 4 10 71 14
hosp 3 49 19 16 13

Tabel 4.5 toont de wachttijden voor niet geplande CT en MRI verstrekkingen. Op basis van de wachttijden kunnen we concluderen dat de radiologie zich goed organiseert als het gaat om de niet geplande beeldvorming. Deze worden voor een groot deel binnen de \(24\) uur uitgevoerd. Een deel van de dringende onderzoeken na 24 uur is voor een deel verklaarbaar bijvoorbeeld door dringende dagelijkse opvolging van zeer acute pathologie.

Tabel 4.5: Wachttijden in uren voor ambulante en gehospitaliseerde patiënten voor niet-geplande zorg o.b.v. anatomische regio en toestel.
value < 1 1-3 4-10 11-24 > 24 NA
device area type
CT schedel ambu 38 30 17 6 9 0
hosp 36 34 16 9 3 2
wervelzuil ambu 29 39 18 7 7 0
hosp 31 38 17 10 4 0
MRI schedel ambu 9 14 13 16 33 15
hosp 10 22 17 15 20 16
wervelzuil ambu 7 14 12 18 34 15
hosp 6 27 18 12 24 13

4.6.6 Openingsuren

In figuur 4.40 is de som van de openingsuren over alle toestellen gegeven. Een belangrijke caveat bij deze resultaten is dat deze vraag door de ziekenhuizen op verschillende manieren werd geïnterpreteerd. Uit de antwoorden blijkt dat niet duidelijk was of gevraagd werd naar de reguliere openingstijden of wachtdiensten ook meegerekend moesten worden. Niet alle ziekenhuizen hebben de totalen ingevuld voor alle toestellen en andere ziekenhuizen hebben opgegeven dat er 24/24 wacht is.

Som van de openingsuren, caveat bij deze resultaten is een suboptimale vraagstelling.

Figuur 4.40: Som van de openingsuren, caveat bij deze resultaten is een suboptimale vraagstelling.

Naar het aantal onderzoeken toe zijn er twee belangrijke parameters die deze bepalen: het aantal toestellen en de tijd dat toestellen beschikbaar zijn. Het aantal toestellen blijkt uit het kadaster. De openingsuren zijn in de vragenlijsten bevraagd, echter zijn de data ten gevolge van de vraagstelling niet bruikbaar. Evenwel doet de variatie tussen arrondissementen in het aantal MRI voorschriften per consult en de proportie \(\frac{MRI}{MRI+CT}\) (zie sectie 4.4) de vraag rijzen of deze via de openingstijden verklaard zou kunnen worden. De wetenschap dat er op korte termijn nieuwe toestellen worden geïntroduceerd in het Belgisch toestellenpark betekent waarschijnlijk een verandering in de openingsuren. Om die reden zou het interessant zijn om in die nieuwe situatie de openingsuren tegen het licht te houden gebruikmakende van de bevindingen van deze audit.

Uit de antwoorden op de vragenlijst weergegeven in figuur 4.41 blijkt dat het merendeel van de ziekenhuizen met een MRI toestel hun beleid rond de openingsuren van MRI-toestellen hebben aangepast.

Is het beleid betreffende de openingsuren van het MRI-toestel veranderd?

Figuur 4.41: Is het beleid betreffende de openingsuren van het MRI-toestel veranderd?


  1. Bijlage 82 bij de verordening van 11 juni 2012 tot wijziging van de verordening van 28 juli 2003 tot uitvoering van artikel 22, 11°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994↩︎

  2. Aanvraagformulier voor een onderzoek medische beeldvorming (art. 17 en 17bis NGV)↩︎

  3. Een niet gepland onderzoek is een onderzoek dat niet gebeurt via de normale afsprakenprocedure.↩︎

  4. over de onderzoeksvoorbereiding, de voor- en nadelen van het onderzoek, de risico’s van contrastmiddelen en de risico’s van stralenbelasting↩︎

  5. Namelijk condities waarbij het radiologisch onderzoek voor de patiënt potentieel gevaarlijk kan zijn, zoals contrastmiddelen overgevoeligheid, allergieën, nierinsufficiëntie, MRI-incompatibele materialen, anticoagulantia-gebruik, zwangerschapsstatus, … en condities waarbij het radiologisch onderzoek potentieel niet veilig kan uitgevoerd worden, zoals leeftijd, infecties (bvb. multiresistente kiemen), mobiliteitsbeperking, sedatie en anaesthesie, …↩︎

  6. nazorg bij angio, interventionele onderzoeken/behandelingen,…↩︎

  7. Blootstelling bij (mogelijke) zwangerschap: a. er zijn waarschuwingen voor zwangere vrouwen aanwezig in de wachtzaal en/of kleedkamers.↩︎

  8. Handboek BQUAADRIL↩︎

  9. Omwille van de vraagstelling is er geen onderscheid te maken binnen de groep ziekenhuizen met een wachttijd langer dan \(7\) dagen omdat het hier om de ‘hoogste’ categorie gaat.↩︎